Wormen bij hond en kat
Wormen zijn een veel voorkomend probleem bij honden en katten. De meest voorkomende wormsoorten zijn de spoelworm (Toxocara canis en Toxocara cati) en lintworm (Dipylidium caninum en Taenia taeniaeformis). Verder kunnen dieren o.a. besmet raken met de vossenlintworm (Echinococcus multilocularis), de hartworm (Dirofilaria immitis), haakwormen, zweepwormen en longwormen.
Ontwormingsschema
Om wormenbesmetting zo veel mogelijk in toom te houden wordt er aanbevolen om volwassen dieren minimaal 4 keer per jaar te ontwormen. Als u echt een wormbesmetting ziet bij de hond of kat, dan dient u de ontwormingskuur na 2 weken te herhalen. Voor jonge dieren is er een afwijkend ontwormingsschema. Zogende moederdieren dienen gelijktijdig met hun kittens of pups ontwormd te worden.
Kittens: Ontwormen als ze 3, 5 en 7 weken oud zijn. Daarna maandelijks totdat ze een half jaar oud zijn. Daarna 4 keer per jaar.
Pups: Ontwormen als ze 2, 4, 6 en 8 weken oud zijn. Daarna maandelijks totdat ze een half jaar oud zijn. Daarna 4 keer per jaar.
Verder bevelen we aan om dieren die mee op vakantie gaan te ontwormen bij terugkomst en nogmaals een maand later. Dieren die langer dan een maand in het buitenland verblijven dienen daar iedere maand ontwormd te worden. Veel landen willen ook graag dat uw dier voor vertrek wordt ontwormd, om import van wormen te voorkomen.
Spoelworm
De honden- en kattenspoelworm is een vrij lange parasitaire rondworm (Nematode) die voorkomt in de darmen van een aantal soorten hondachtigen en katten. Volwassen spoelwormen zijn rolrond en 2 tot 3 mm dik, draadvormig en 8 tot 18 cm lang. De eitjes hebben een dikke wand en zijn heel klein: 0,075 mm. Deze eitjes zijn dus absoluut niet zichtbaar met het blote oog! In deze eitjes ontwikkelt zich na 10 tot 15 dagen een embryo, dan pas kunnen de eitjes infecties veroorzaken.
Ongeveer 5 tot 10% van de honden en katten in Nederland is besmet met spoelwormen. Vooral bij pups en kittens worden deze wormen aangetroffen. Mensen kunnen ook met deze wormen besmet raken en krijgen de ziekte toxocariasis. Besmetting gebeurt bijvoorbeeld tijdens het tuinieren, door het eten van ongewassen groente en fruit uit eigen tuin, maar vooral door kinderen die spelen in besmette, niet afgedekte, zandbakken. De larven die via de mond worden opgenomen boren zich in de maagwand en gaan daarna door het lichaam zwerven. Deze rondzwervende larven kunnen ernstige schade veroorzaken, bijvoorbeeld als ze in het oog terecht komen. In het menselijk lichaam kunnen de wormen zich echter niet voortplanten en gaan de larven uiteindelijk dood.
De levenscyclus van de spoelworm is vrij complex en is weergeven in de afbeelding hiernaast. Er zijn verschillende manieren waarop de hond of kat besmet kan raken. Ingeslikte eieren met een embryo komen terecht in de dunne darm. Hier komen de eieren uit en ontwikkelen zich tot larven. De larven boren zich door de darmwand en komen via de bloedsomloop in de lever en de longen. In de longen doorlopen de larven een volgend stadium en komen in de luchtpijp terecht. De larven worden opgehoest en opnieuw ingeslikt en komen weer in de darmen waar ze zich ontwikkelen tot een volwassen spoelworm. De besmettelijke larven kunnen ook direct worden uitgescheiden en in de omgeving terecht komen.
Een andere infectieroute loopt via een tussengastheer. De besmettelijke eieren kunnen worden opgenomen door knaagdieren waarin deze zich tot larven ontwikkelen. Als een hond of kat deze larven via een tussengastheer opneemt (door bijvoorbeeld een prooi op te eten), dringen deze larven ook de bloedsomloop binnen. Deze larven kunnen op allerlei manieren besmettingen veroorzaken. Bij een drachtige teef kunnen zij via de placenta de foetus besmetten. Zogende teven en poezen kunnen hun pups en kittens besmetten. Verder kunnen de larven via de luchtpijp opnieuw het spijsverteringskanaal binnendringen om uiteindelijk in de darmen zich te ontwikkelen tot een volwassen worm. Hier sluit de levenscyclus zich als volwassen vrouwtjes spoelwormen honderdduizenden eitjes beginnen te leggen die via uitwerpselen in de omgeving terecht komen.
Wormen verminderen de conditie van een huisdier. Vooral met spoelwormen besmette pups (soms ook kittens) groeien slecht. Ze blijven mager, maar kunnen desondanks een "dik" buikje hebben. Ze kunnen diarree en gasvorming krijgen omdat wormen de darmwerking verstoren. Soms braken de dieren de wormen uit. Bij volwassen honden en katten merkt u meestal niets van een spoelworminfectie. Soms is er sprake van wat dunne ontlasting en zijn ze niet optimaal in conditie. Een infectie is dan alleen aan te tonen door microscopisch onderzoek van de ontlasting op de aanwezigheid van wormeitjes. Het is dus zaak dat spoelworminfecties bij de hond en kat zo veel mogelijk voorkomen worden.
Lintworm
Zoals bij alle lintwormen zijn er verschillende vormen die in verschillende gastheren leven. Een hond of kat raakt besmet door het inslikken van een vlo die besmet is met lintwormlarven. Uit de larve ontwikkelt zich in de darm van het huisdier een worm. Lintwormen zijn lintvormig, meestal wit of geelachtig en verdeeld in korte segmenten (of geledingen) de zogenaamde proglottiden, die kort en breed of smal en lang zijn. Een volwassen lintworm bestaat uit een groot aantal proglottiden die samen bij sommige soorten wel 10 meter lang kunnen worden, maar bij de hond en kat vaak 20 cm lang zijn. De kop hecht zich doorgaans aan de darmwand. Onder de kop bevindt zich de halsstreek waarin de proglottiden zich vormen, die vrijwel geheel in beslag worden genomen door ovaria. Aangezien de lintworm tweeslachtig is, bevatten de proglottiden ook de mannelijke reproductieorganen. Er treedt zelfbevruchting op, zodat een volgroeide proglottide een groot aantal eitjes bevat. Deze proglottide laat los en verlaat via de ontlasting het lichaam, maar kruipt ook wel eens zelf actief bewegend uit de anus. Ze zijn dan 0,5-1 cm lang en wittig en kruipen rond. Ingedroogd zien ze eruit als een droge rijstkorrel. Vlooienlarven eten de eieren en raken zo besmet.
Als uw dier is besmet met lintwormen ziet u vaak geen symptomen. Meestal worden de levende bewegende proglottiden in de mand of bij de anus van het huisdier waargenomen. Deze kunnen jeuk veroorzaken waardoor het dier kan gaan 'sleetje rijden'. Bij zware infecties (veel wormen) kan wel eens vermagering optreden.
Een mens die een besmette vlo inslikt kan een honden- of kattenlintworm krijgen. Dit komt uiteraard maar zelden voor en dan vooral bij kleine kinderen.
Vossenlintworm
Vossenlintworm is een lintworm die verantwoordelijk is voor het optreden van alveolar hydatidosus bij veel zoogdieren waaronder knaagdieren en de mens. De worm komt in grote delen van Europa voor en is inmiddels ook in Nederland bij vossen (en zwerfhonden) aangetroffen. Mensen (en andere dieren) kunnen o.a. besmet raken via vossenuitwerpselen, het eten van wilde bosvruchten of paddenstoelen. Als een knaagdier of mens een eitje in zich opneemt vormt daaruit een cyste (vochtblaas) in het lichaam, vaak bevinden deze zich in de lever, maar ze kunnen ook elders ontstaan. In deze cysten groeien blaaswormpjes die zich door het lichaam gaan verplaatsen en op andere plekken weer nieuwe cysten vormen. Als een besmet knaagdier door een vos/hond wordt gegeten raakt deze ook besmet. Bij de hond uit zich dit een heftige lintworminfectie. Ze hebben daar zelf net zoveel last van als van een gewone lintworminfectie, maar scheiden wel eitjes uit die besmettelijk zijn voor de mens.
Hartworm
Een hartworm is een parasitaire rondworm. Een zoogdier kan besmet worden met deze parasiet door een steek van steekmuggen. De meest voorkomende dieren die besmet worden zijn hondachtigen, maar ook bij katachtigen en andere zoogdieren komt besmetting voor. Nadat de mug de infectie over heeft gebracht, ondergaat de worm verschillende transformaties. Uiteindelijk komt de worm via de bloedbaan in het hart terecht, waar hij zijn volwassen leven in de rechter ventrikel (kamer) van het hart van de gastheer doorbrengt. Een volwassen hartworm kan in het uiterste geval wel 30 centimeter lang worden.
De besmetting kan in principe overal plaatsvinden waar steekmuggen voorkomen. In de praktijk geldt echter dat de ontwikkeling van de parasiet in de mug afhankelijk is van een hogere omgevingstemperatuur. In Europa komt de hartworm hoofdzakelijk voor in Zuid-Europa. Andere gebieden in de wereld zijn de Verenigde Staten (behalve Alaska), bepaalde delen van Canada, Zuid-Amerika, Zuidoost-Azië, Australië, het Midden-Oosten en Japan.
Haakworm
Er bestaan veel verschillende soorten haakwormen. De meeste soorten worden 1 tot 2 cm lang. Haakwormen danken hun naam aan het terugplooien van het kopuiteinde waardoor ze op een haak lijken. Ze zijn klein en hebben snijdende monddelen of tanden waarmee ze zich vasthaken aan de darmwand. De eitjes ontwikkelen in de buitenwereld tot larven die oraal opgenomen worden of door de huid van hun gastheer dringen en pas na een reis door het lichaam in de darm belanden. De larven dringen via de huid binnen en vinden hun weg via het hart, vervolgens de longen, de luchtpijp en de slokdarm naar de dunne darm, waar ze zich met bloed en darmweefsel voeden. Bij een zware besmetting kan door beschadiging van de darmwand een bloederige diarree en ernstige bloedarmoede ontstaan. Haak- of mijnwormen komen gelukkig weinig voor in Nederland.
Zweepworm
Zweepwormen leven in de dikke darm van de hond en zijn vier tot zeven centimeter lang. Ze veroorzaken bij zware besmetting een bloederige diarree. Ook kan bloedarmoede optreden. Zweepwormen komen gelukkig weinig voor in Nederland, maar kan soms een hardnekkig probleem zijn in kennels.
Longworm
Longwormen zijn parasitaire rondwormen die voorkomen bij zoogdieren, zoals koeien, paarden, schapen, honden, katten en zeehonden. Ze vormen vooral een probleem bij dieren met een weidegang, maar honden en katten kunnen ze ook oplopen. Honden en katten kunnen geïnfecteerd raken door het eten van besmette prooidieren. Besmetting kan leiden tot hoesten, niezen, uitvloeiing, braken en lichte tot zware ademhalingsproblemen. Dit uit zich vaak in lusteloosheid, sneller moe zijn, minder goed eten en vermagering. Bij de hond kan de diagnose gesteld worden door larven in de ontlasting aan te tonen met microscopisch onderzoek. Bij katten moet onder narcose met een kleine hoeveelheid fysiologische zoutoplossing de diepere luchtwegen gespoeld worden, waarna in deze oplossing onder de microscoop naar larven wordt gezocht. Katten scheiden namelijk in tegenstelling tot honden geen longwormlarven via de ontlasting uit.